Op bezoek bij Wouter van Elburg
In de Hendrick de Keyser Monumenten-krant van december staat de ingekorte versie van het interview met Wouter van Elburg, werkzaam als Medewerker Onderzoek bij de Vereniging. Hier leest u de volledige tekst van het interview.
Hoe ben je bij Hendrick de Keyser Monumenten terechtgekomen?
Ik ben in februari 2016 bij Hendrick de Keyser begonnen als stagiair, vanuit mijn master-opleiding ‘Heritage and Memory Studies’ aan de Universiteit van Amsterdam. Daarvoor heb ik kunstgeschiedenis gestudeerd, met een minor in architectuur- en stedenbouwkunde. Ik werd bij Hendrick de Keyser aangesteld voor vier dagen in de week om de afdeling onderzoek te ondersteunen met het schrijven van teksten voor het toen in voorbereiding zijnde nieuwe deel van Huizen in Nederland. Dat was best een spannende klus! De eerste panden waar ik bij de vereniging onderzoek naar heb gedaan waren Rams Woerthe in Steenwijk en Huis Van Meerten in Delft. Het was mijn allereerste ‘echte’ baan, waar ik veel van heb genoten en veel van heb geleerd. Tijdens de stage heb ik ook bij andere afdelingen meegelopen en later ook nog naar enkele andere panden onderzoek gedaan, waaronder Huize Alpha in Warnsveld en Huis Barnaart in Haarlem.
Toen mijn stage bijna afgelopen was, kreeg Hendrick de Keyser vrij onverwacht een heel groot legaat van maar liefst acht panden: zeven in Den Haag en eentje aan de Kagerplassen bij Warmond. Ik ben toen gevraagd om dit legaat te gaan inventariseren en het architectuurhistorisch onderzoek naar de panden uit te voeren. Dat beviel me heel erg goed. Het werk was uitdagend en inspirerend, om van A tot Z mee te lopen in een verwervingstraject. Ik ben sindsdien eigenlijk altijd aan Hendrick de Keyser verbonden gebleven, en ben hier nu sinds mei 2022 voltijds aan het werk.
Wat vind je het leukste aan je werk?
Hoe verschillend elke dag kan zijn en dat elk onderzoek weer iets nieuws is! Mijn belangrijkste taak bij Hendrick de Keyser is het huizenonderzoek en omdat onze huizencollectie erg divers is, is elk onderzoek weer anders. Zo kan het zijn dat ik bezig ben met huizen in Friesland, Gelderland en Limburg tegelijk, of met een huis uit de zestiende eeuw naast een villa uit de jaren ’50. Daar reis je voor onderzoek dan stad en land voor af, waardoor je ook Nederland steeds beter leert kennen. Omdat onze vereniging huizen bezit in veel verschillende plaatsen, is onderzoek op locatie soms bijna een mini-vakantie.
Daarnaast vind ik dat het met onderzoek fantastisch is om elke keer weer in het ‘persoonlijke’ verhaal van een huis te duiken. Wie heeft het allemaal bewoond? Wat voor mensen waren dat? Wat kunnen we allemaal over hen te weten komen? Zeker als het om oude huizen gaat en bewoners van lang geleden, is het soms erg bijzonder om te zien hoe ‘dicht’ je bij deze mensen kunt komen. Zo was ik een tijd geleden bezig met het huis Oude Waal 7 in Amsterdam, waar vrij plotseling een boedelinventaris opdook van een gezin dat hier begin negentiende eeuw in extreme armoede in de kelder had gewoond. Deze was opgesteld door het armenbestuur van de kerk voor een wees geworden meisje, nadat haar ouders onverwachts vlak na elkaar waren overleden. Toen uit de boedel de namen van het gezin opdoken, kon ik via notariële akten meer uitvinden over wie ze waren geweest. Of bijvoorbeeld bij Beeckestijn in Velsen, waar in het archief vroeg negentiende-eeuwse brieven opdoken die een zoon aan zijn vader had geschreven terwijl deze op een veldtocht in België was. De combinatie van huis en bewoners maakt alles tot een verhaal dat het waard is om op te schrijven, om te documenteren en voor anderen beschikbaar te maken.
Een lastige vraag! Heb je een favoriet pand in de collectie van ‘Hendrick’?
Het is moeilijk om een favoriet huis te kiezen, ik denk namelijk dat ik uit elke periode wel een huis kan selecteren als ‘favoriete’ huis! Om toch een kleine opsomming te maken, in alfabetische volgorde een paar persoonlijke favorieten: Van Swinderenstraat 7 in Balk, De Barmhartige Samaritaan in Blokker, Sparrendaal in Driebergen-Rijsenburg, Huis Bonnema in Hardegarijp, Spui 6 in Edam, Huis Tuyt en Huis De Quack in Den Haag, Huis Barnaart in Haarlem, Gortstraat 30 in Middelburg, Dennenheuvel in Ubbergen en, meer in het algemeen, het ‘stadsgezicht’ met onze huizen aan de Bierkade in Blokzijl.
Een vraag die daaruit voortvloeit: heb je een favoriete architectuurstroming?
Als favoriete architectuurstroming denk ik vooral aan het eclecticisme van de negentiende eeuw. Er is iets aan de grootsheid, de variëteit en de creativiteit van negentiende-eeuwse architectuur die mij erg aanspreekt. Dat reikt heel ver, van de sobere, strenger classicistische architectuur van bijvoorbeeld de singelbebouwing van Utrecht en de bebouwing aan de IJsselkade in Kampen en Zutphen, tot aan de fantastische overdaad van eclectische architectuur van villa’s in bijvoorbeeld het Gooi en Bloemendaal, maar ook in de vele negentiende-eeuwse uitbreidingswijken van onze steden. De vindingrijkheid van ontwerpers in deze periode was groot, maar ook het soms bijna ongemakkelijke van de op het oog willekeurig bij elkaar geraapte stijlen, het soms licht onbeholpene, vind ik fantastisch.
Je bent gepromoveerd aan de Universiteit van Amsterdam. Hoe is dat zo gekomen?
Na een tijdje bij ‘Hendrick’ aan de slag te zijn geweest, begon de academische wereld toch wel weer wat te lonken. In goed overleg met een aantal collega’s, en met Lex Bosman, mijn latere promotor, ben ik gaan kijken naar de mogelijkheden om met een promotie te beginnen. Lex reageerde erg enthousiast en stelde voor eens te kijken of een eventuele promotieplek kon worden gekoppeld aan mijn werk bij Hendrick de Keyser. Daar bleek naast een nieuwe ‘dienst’ van de vereniging ook wel ruimte voor: vlak nadat ik was begonnen bij de vereniging werd hier het project ‘Museumhuizen’ opgestart. In de komende jaren wil de vereniging tientallen huizen in heel Nederland openstellen die gezamenlijk een beeld schetsen van ruim vijfhonderd jaar woonhuisgeschiedenis in Nederland. Naar aanleiding daarvan schreef oud-directeur Carlo Huijts het boekje ‘500 jaar huisontwikkeling in Nederland’ aan de hand van het huizenbezit van Hendrick de Keyser. De vraag die er bij de vereniging echter nog wel was, was in hoeverre het eigen huizenbezit representatief is voor de situatie in heel Nederland. Het toetsen van die representativiteit was eigenlijk de opdracht waarmee ik naar de universiteit ben gegaan.
Kun je meer vertellen over je promotieonderzoek?
Een goede manier om iets zinnigs te zeggen over de ontwikkeling van het woonhuis in Nederland, is aan de hand van typologisch onderzoek, de ‘typologie’. Bij typologisch onderzoek (dit kan in vrijwel alle vakgebieden worden gedaan) worden van ‘iets’ (bijvoorbeeld gebouwen) op basis van onderscheidende kenmerken typen opgesteld aan de hand van grote aantallen voorbeelden. Een type beschrijft zo in zekere zin de voorwaarden waaraan de voorbeelden die onder dit type vallen moeten voldoen. Heel klassieke voorbeelden van huistypen zijn bijvoorbeeld het ‘zaalhuis’ en het ‘langhuis’. Typologisch onderzoek vormt eigenlijk al sinds de oprichting van Hendrick de Keyser in 1918 de ruggengraat van het huizenonderzoek dat bij de vereniging wordt uitgevoerd. Wat er mee wordt beschreven en welke inzichten er mee worden verkregen, is in de loop van de tijd wel aan verandering onderhevig geweest.
Er wordt vaak gezegd dat de klassieke huistypen zoals die vroeger zijn gedefinieerd, te beperkend zijn en niet helemaal representatief voor de werkelijke situatie in Nederland. Dat was eigenlijk ook mijn gedachte. Maar… hoe dan verder? Er kan bijvoorbeeld worden nagedacht over het beschrijven van specifieke onderdelen van het woonhuis, en op basis daarvan stellen of iets wel of niet in de collectie van Hendrick de Keyser voorkomt. Het los van elkaar beschrijven van onderdelen van het woonhuis en hoe deze zich in de loop van de tijd hebben ontwikkeld, wordt ook al langer gedaan. Daarbij kun je bijvoorbeeld denken aan de materialen waarin huizen werden gebouwd, of bijvoorbeeld de constructie, of de plattegrond van het woonhuis, maar bijvoorbeeld ook aan de afwerking van interieurs in hout, steen en stuc. Ook op basis van deze onderdelen kunnen echter typen worden gemaakt. Na wat meer in het studieveld van de typologie te zijn gedoken, kwam ik eigenlijk tot de conclusie dat typologie júist een goed middel zou zijn om onderzoek mee te doen, maar dat deze onderzoeksmethode op een andere manier moest worden benaderd. In principe kunnen namelijk van alles typen worden gemaakt, afhankelijk van hetgeen wat wordt geanalyseerd. Om een onderzoek behapbaar te maken besloot ik me te richten op één onderdeel: de plattegrond, en in dat geval dus plattegrondtypen.
Ik heb eigenlijk altijd al wel een interesse in plattegronden gehad, en de plattegrond van het woonhuis in Nederland is een heel specifieke. Ik zeg wel eens tegen mensen: kijk maar naar Britse woonprogramma’s op televisie, daar valt het gelijk op: in Engeland is het niet ongebruikelijk dat de voordeur gelijk in de woonkamer uitkomt. In Nederland is dat eigenlijk nooit. Toch best opmerkelijk. Over de woonhuisplattegrond in Nederland is in de architectuurgeschiedenis al veel geschreven, maar vaak blijft het daar bij een beschrijving van de plattegrond als geheel. Ik vermoedde dat er wellicht meer te schrijven zou zijn door specifiek te kijken naar ruimtes in de plattegrond, de verschillende kamers en vertrekken die het woonhuis vormen en hoe deze zich specifiek tot elkaar verhouden. Ook hier is in de typologie een naam voor: ruimtetypen. Welke ruimten vind je allemaal in het Nederlandse woonhuis en wat kunnen we daarover eventueel zeggen? Je kunt bijvoorbeeld denken aan keukens, slaapkamers of badkamers, maar ik dacht eigenlijk gelijk terug aan de Britse woonprogramma’s: de ruimte waar je binnenkomt. Deze is bij ons blijkbaar anders dan in buurlanden en daarom zeker het beschrijven waard. Als ruimtetype kun je dit de entreeruimte noemen.
Dat is ook de reden waarom ik mijn proefschrift ‘Met de deur in huis’ heb genoemd. Wat ik beschrijf, is de ruimte achter de voordeur. Mijn gedachte was dat deze ruimte een rol moet spelen in hoe je een huis verder indeelt. Hoe de entreeruimte eruit ziet en hoe deze in de plattegrond ligt, moet gevolgen hebben voor alle andere ruimtes in het huis die hier omheen liggen. In mijn proefschrift heb ik onderzocht wat voor varianten er allemaal van de entreeruimte bestaan. Dat heb ik uitgezocht voor de woonhuizencollectie van Hendrick de Keyser én, om te kunnen vergelijken en te toetsen hoe representatief die collectie is, heb ik deze vergeleken met woonhuisplattegronden die in de digitale beeldbank van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) te vinden zijn. Dit betreffen talloze plattegronden van woonhuizen door heel ons land, van rijksmonumenten, maar ook van een groot aantal afgebroken panden. Ik heb uiteindelijk bijna 2.500 plattegronden bestudeerd. Al deze plattegronden heb ik kunnen kaderen in acht verschillende varianten van de entreeruimte: de entreeruimte met nevenfuncties (bijv. huizen waar je in de woonkamer of keuken binnenkomt), het tochtportaal, het voorhuis, de vestibule, de gang, de dwarsgang, de hal en de trappenhuis-entree.
Kun je kort iets zeggen over de uitkomst van je onderzoek?
Na alles te hebben vergeleken was één van de belangrijkste conclusies natuurlijk hóe representatief de collectie van Hendrick de Keyser uiteindelijk is, in vergelijking met andere woonhuisplattegronden. Daarover valt in ieder geval te zeggen dat de collectie, zeker voor de wat oudere panden, behoorlijk representatief is. Er zijn uiteraard wel hiaten aan te wijzen maar in hoofdmoot verschillen de conclusies die uit plattegronden uit de collectie van Hendrick de Keyser en Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed voortkomen niet aanzienlijk. In ruim honderd jaar tijd heeft de vereniging een mooie, diverse collectie opgebouwd waarmee tot op zekere hoogte een goed beeld kan worden geschetst van historische woonhuizen in Nederland. Wel is het zo dat bepaalde regio’s in het bezit ondervertegenwoordigd zijn waardoor heel specifieke varianten van woonhuizen nog wel eens ontbreken.
Bij het onderzoek is me niet alleen opgevallen hoe divers de woonhuizen in Nederland zijn, maar vooral ook hoe bijzonder lang bepaalde plattegrondvormen al bestaan en hoe lang deze hebben doorgewerkt. Er zijn bijvoorbeeld zestiende-eeuwse plattegronden in het land te vinden met een opzet die eigenlijk niet of maar heel weinig afwijkt van de opzet van huizen die soms wel vier- of vijfhonderd jaar later zijn gebouwd. Afgezonderd kleine variaties, bijvoorbeeld in welke materialen en afwerkingen werd gebouwd, is de vorm van de plattegrond van het Nederlandse woonhuis blijkbaar heel erg sterk. Daarnaast is het me ook opgevallen dat er qua opzet opmerkelijk weinig verschil zit tussen heel kleine en heel grote woonhuizen. De basale vorm en ordening is vaak vrijwel hetzelfde, het is vooral de schaal die verschilt.
Ik wil natuurlijk niet alles weggeven, voor degenen die echt geïnteresseerd zijn zou ik zeggen, lees vooral het boek!
Wat ontbreekt er volgens jou in de collectie van Hendrick de Keyser? Of waarvan zou er meer in die collectie mogen?
In één woord: boerderijen! Ik denk dat dit een belangrijk nieuw aandachtspunt in de collectie zou kunnen zijn. Ik heb voor mijn onderzoek niet alleen naar woonhuizen in de stad gekeken, maar ook naar boerderijen, en daarnaast ook naar kastelen, buitenplaatsen en landhuizen. Wat namelijk gaandeweg bleek is dat er tussen het woonhuisgedeelte van boerderijen en woonhuizen in de stad, niet altijd enorme verschillen zitten of hebben gezeten. Dat vond ik wel opmerkelijk, want dat bleek uit de bestaande literatuur eigenlijk niet of nauwelijks. Om de collectie van HdK nog representatiever voor heel Nederland te maken, zou ik de collectie uitbreiden met goed bewaarde voorbeelden van historische boerderijen.
Twee grote ‘hiaten’ in bredere zin in onze collectie zijn architectuur uit de vroege negentiende en de vroege twintigste eeuw. Daar horen dus de sober-classicistische architectuur van na 1800 bij en bijvoorbeeld de Amsterdamse School van de jaren ’10 en ’20 van de twintigste eeuw. Er blijven natuurlijk ook altijd andere panden op het ‘verlanglijstje’ staan, bijvoorbeeld kleine arbeidershuisjes, een mooie Groningse herenboerderij, een Friese notabelenwoning, een Limburgse carréboerderij, of een Drentse havezate.
Kijkend naar de toekomst: wat kunnen we als volgende van jou verwachten?
Met veel enthousiasme door blijven schrijven aan teksten voor Hendrick! Het huizenonderzoek blijft leuk en uitdagend, en daar wil ik me graag nog een tijd mee bezig blijven houden. Daarnaast blijf ik ook, op verzoek, af en toe college geven bij de Universiteit. Het lesgeven is me destijds erg goed bevallen en af een toe een gastcollege geven doe ik graag. Daarnaast werk ik ook nog met verschillende universiteitscollega’s aan artikelen en een boek, ook dat hoop ik in de toekomst te kunnen blijven doen.
Het boek 'Met de deur in huis' is te bestellen in de webwinkel. Prijs € 30 voor leden en € 35 voor niet leden.