glossarium
Een overzicht van bouwkundige termen:
A - G
- Architraaf: onderste lijst van klassiek 'hoofdgestel'. Ook lijst rond een deur.
- Attiek: verhoging van een gevel boven de kroonlijst waardoor het dak grotendeels uit het zicht blijft.
-
Balklaag: rij balken die een vloer dragen.
-
Bedstede: getimmerde slaapplaats, afgescheiden van een vertrek.
-
Boezem: rookvangend deel van schoorsteen of schouw, vaak bekleed met een 'schoorsteenmantel'.
-
Bordes: platform bovenaan een trap of tussen de treden.
-
Borstwering: opstaand deel van een muur boven de vloer.
-
Bovenlicht: venster boven een deur waardoor licht de gang in valt. Soms voorzien van een snijraam.
-
Enkelvoudige balklaag: dragende balkconstructie die uit dicht bij elkaar liggende balken bestaat waarop rechtstreeks de vloerdelen rusten.
-
Festoen: in steen gehouwen decoratieve slinger van bladeren, bloemen en vruchten.
-
Fries: brede lijst, onderdeel van het hoofdgestel tussen 'architraaf' en 'kroonlijst.
-
Fronton: driehoekige of gebogen bekroning van een gevel of venster.
-
Gebint: samenstel van stijlen, balk en korbelen dat dakconstructie ondersteunt.
-
Gek (of kwibus): met de wind meedraaiende kap op een schoorsteen. Van hout of metaal.
-
Gording: horizontale draagbalk tegen de schuinte van de kap.
H - K
-
Halfzuil: halve zuil tegen een gevel.
-
Insteekverdieping: vertrek in het voorhuis, tussen begane grond en eerste verdieping.
-
Kalf: vaste horizontale balk tussen deur en bovenlicht of tussen onderste en bovenste raam in een venster.
-
Kapiteel: bovenste onderdeel van een klassieke zuil of pilaster.
-
Keulse goot: goot die het regenwater binnendoor over de zolder naar een buitengoot voert.
-
Keur: stedelijke bouwverordening.
-
Kinderbinten: dunne balkjes die op een 'moerbalk' liggen en vloerdelen ondersteunen.
-
Klauwstuk: gebeeldhouwd element aan weerszijden van een geveltop.
-
Klezoor: kwart deel van een baksteen, toegepast in 17de en vroeg 18de-eeuws metselwerk.
-
Kolossale orde: klassieke 'zuilen' of 'pilasters' die doorlopen over meer dan één verdieping.
-
Kop: breedte van baksteen.
-
Korbeel: onderdeel van een houtconstructie, tussen staande stijl en liggende balk.
-
Kozijn: houten omlijsting van een venster, waarin de ramen zijn bevestigd.
-
Kroonlijst: bovenste vooruitspringende lijst van een klassiek 'hoofdgestel'. Soms voorzien van blokjes of tanden.
-
Kruiskozijn: kozijn dat met vast kalf en middenstijl in vier delen is verdeeld.
M - R
-
Moerbalk: zware balk die 'kinderbinten' draagt.
-
Neut: houten of stenen blokje, waarop een kozijn of muurstijl rust.
-
Nok: snijlijn van twee vlakken op een dak.
-
Nokvorst: dakpan op de nok van een dak.
-
Pen en gat: houtverbinding waarbij een houten nagel (de pen) in een gat wordt geslagen.
-
Pilaster: vlakke, gestileerde zuil tegen een gevel. Voorzien van basement en 'kapiteel'.
-
Pinakel: decoratief gotisch element in de vorm van een torentje.
-
Pothuis: uitbouw op de stoep van een huis op souterrain niveau. Vaak bestemd voor een keuken of werkplaatsje.
-
Pui: onderste deel van een gevel.
-
Puibalk: dragende balk boven de pui.
-
Regel: horizontaal balkje tussen twee stijlen.
-
Risaliet: vooruitspringend deel van de gevel (in het midden of op de hoeken).
-
Rollaag: gemetselde stenen op hun kant, meestal onderdeel van een geveltop.
S - Z
-
Schoorsteenmantel: betimmering van de 'boezem' van een schoorsteen.
-
Schouw: stookplaats, waarboven een schoorsteen is aangebracht.
-
Schuifvenster: venstertype met een omhoog schuivend raam in een kozijn. Vanaf de late 17de eeuw toegepast.
-
Secreet (of gemak): eenvoudig toilet zonder waterspoeling.
-
Sleutelstuk: horizontaal stuk hout dat verbonden met een muurstijl en korbeel een balk ondersteunt.
-
Snijraam: decoratief raam in een venster boven een deur.
-
Spant: samenstel van stijlen, balken en schoren dat de onderdeel van een kap draagt.
-
Speklaag: natuurstenen band in het metselwerk.
-
Sporen: dunne balken die de daklatten en het dakbeschot draagt.
-
Spreidsel: zeer dun eikenhout dat over de 'kinderbalken' ligt.
-
Stijl: verticale balk, onderdeel van een houtconstructie.
-
Strek: lengte van baksteen
-
Stucwerk: decoratief pleisterwerk.
-
Timpaan: verdiept liggend veld, vaak gevuld met beeldhouwwerk, in een fronton.
-
Vlucht ('op vlucht bouwen'): vooroverhellen van een gevel.
-
Voluut: krulvormig ornament.
-
Waterlijst: horizontale gemetselde lijst, waardoor water buiten de het gevelvlak laat druipen.
-
Zakgoot: goot tussen twee dakvlakken of tussen een dakvlak en een muur.
-
Zuilenorde: een van de klassieke zuilenvormen: Toscaans, Dorisch, Ionisch, Korinthisch of Composiet. Elke zuilenorde heeft een eigen basement-, zuil en kapiteelvorm, verhoudingen en lijstwerk.