Icon search Icon Facebook Icon Instagram Icon Twitter Icon LinkedIn Icon Play ANBI icon-checkbox Vriendenloterij Bijzondere-locaties Bijzondere-locaties Monument-en-Bed Monument-en-Bed Museumhuizen icon-huren-nav Museumhuizen Hendrickdekeyser Hendrickdekeyser icon-maps icon-left icon-right icon-close icon-phone-call icon-email icon-kamers icon-lijst icon-perceeloppervlak icon-plattegrond icon-woonoppervlak icon-checkmark icon-buitenruimte icon-cart icon-remove icon-quote icon-calendar icon-guests

Tien tips bij restauratie

Bij het restaureren en verbouwen van historische panden zijn honderden aandachtspunten, valkuilen en tips te bedenken. Hieronder vindt u 10 tips, een selectie uit het brede spectrum van de monumentenzorg: van materiaaltechnische tips tot restauratiefilosofische uitgangspunten.
Het zijn tips die bij de restauratie van een monument nuttig kunnen zijn, maar ook bij het reguliere onderhoud van een historisch pand.

Restauratietip 1

Doen: gevels

Doen: gevels voegen en metselen met kalkmortels. Door foutief (en soms onnodig) voegwerkherstel wordt veel schade aan historische gebouwen toegebracht. In het algemeen geldt: zoek de voeg- en metselmortel die qua fysieke en esthetische eigenschappen het beste aansluit bij de directe omgeving, de baksteen. De meeste historische gebouwen, zeker woonhuizen van vóór 1900, zijn gemetseld, gevoegd en gepleisterd met kalkmortels. Dat zijn mortels waarin kalk het bindmiddel is (en zand het toeslagmiddel). Dit in tegenstelling tot cementmortels, waarin cement het bindmiddel is. 

Voordelen van kalk zijn:

  • de grotere elasticiteit en vervormingscapaciteit: kalkmortels kunnen langer vervormingen in het metselwerk ‘opnemen' (dus minder snel scheurvorming) dan cementmortels

  • de open poriënstructuur van kalk waardoor de waterdampdoorlaatbaarheid groter is dan bij cementmortels, wel twee keer zo groot

  • kalk bestaat uit fijnere deeltjes, waardoor de watervasthoudendheid groter is

  • kalk heeft een grotere plasticiteit, waardoor met de blote hand hanteerbaar is (in tegenstelling tot cement), maar dat vindt niet iedereen een voordeel

Door deze eigenschappen is een kalkvoeg altijd zachter dan of even zacht als de omringende baksteen. Dat is een waardevolle eigenschap bij buitenmuren. Die moeten immers veel vocht kunnen transporteren. Vochttransport vindt plaats via de weg van de minste weerstand: in geval van kalkmortel is dat de voeg. Bij een cementvoeg is de baksteen vaak het zachtste en meest poreuze onderdeel. 
Gevolg: de baksteen neemt het vocht op. Als het vriest kan de steen gemakkelijker kapot vriezen. Kalkvoegen nemen eenvoudig vocht op en kunnen het ook weer snel afstaan. En als er een keer iets kapot vriest, is het de voeg en niet de baksteen.

Cementmortels worden door metselaars graag toegepast omdat je er sneller mee kunt bouwen en omdat ze beter waterdicht zijn (maar dat is dus juist een probleem bij ‘zachte bakstenen'). Cementmortels kun je alleen toepassen bij harde baksteen. Bij twijfel over de hardheid van de steen geldt de regel: zachte kalkvoeg aanbrengen.

Restauratietip 2:

Pas op met voorzetwanden

Pas op met voorzetwanden voor buitenmuren die geen spouw hebben. Dat is vragen om ellende voor houten balkkoppen én camouflage van die ellende. Door het plaatsen van voorzetwanden wordt de buitenmuur relatief kouder en de binnenwand warmer. Het dauwpunt verplaatst daardoor meer naar binnen toe. Het vochttransport van binnen naar buiten verandert: het vocht condenseert niet meer in het buitenste gedeelte van de buitenmuur (waarna het naar buiten uitdampt), maar zal meer naar binnen condenseren. En dat is ook de plek waar de balklaag in de muur opligt. 

De houten balkkoppen zijn materiaaltechnisch gezien in combinatie met vocht het zwakste onderdeel. Als het hout het vocht niet snel kan afstaan, krijgen houtaantastende schimmels een kans om te groeien (bv bruinrot) en rotten de balken in, te beginnen bij de balkkoppen. Verrotte balkkoppen moeten natuurlijk worden hersteld: als ze in hout worden aangeheeld dan is het verstandig om de balkkop aan vier van de vijf zijden vrij te leggen van het omringende metselwerk in verband met ventilatie. 

Let ook op ventilatieroostertjes in de gevel: deze zitten er niet voor niks. Bedenk dat wat wij tegenwoordig als ‘tocht' aanmerken door de bouwkundige als ‘ventilatie' is bedacht.

Als het toch nodig is om een voorzetwand voor de buitenmuur te plaatsen, zorg er dan voor dat er een dampdichte folie tussen de gipsplaat/voorzetwand en het isolatiemateriaal zit en dat er ventilatiemogelijkheden zijn tussen het isolatiemateriaal en de buitenmuur. 

Na het verwijderen van voorzetwanden en verlaagde plafonds komt de ellende vaak in het zicht: balkkoppen blijken verrot en gevelroosters dichtgezet. Tijdens de restauratie moeten de balkkoppen worden aangeheeld, in de menie gezet en aan vier zijden vrijliggend in de muur opgelegd, gevelroosters ontroest en behandeld en functioneel in ere hersteld.

Restauratietip 3:

Doen: monumentale vloeren

Handhaaf monumentale vloeren en kies anders een vloer die aansluit bij de kenmerken van het gebouw en de ruimte.
Een groot aantal bewoners van een monument wil een visgraatparket op de vloer. Toch is dat niet altijd ‘passend'. Bij de toepassing van vloeren is het van belang aan te sluiten bij:

  • het type gebouw

  • de functie van de ruimte

  • de ouderdom van het gebouw en de ruimte.

Zo zal men in utiliteitsgebouwen, zoals scholen en fabrieken, maar ook in raadhuizen en winkels, vaak steenachtige vloeren tegenkomen, van plavuizen en tegels tot betonvloeren. In stalgebouwen stenen en klinkertjes. In pakhuizen, arbeidershuisjes, boerderijen zijn houten planken vloeren meestal direct op de balklaag bevestigd en historische woonhuizen (vanaf de late 18de, maar vooral uit de 19de eeuw) hebben vaak een houten ondervloer (grenen of vuren) die op de balklaag werd bevestigd met daar bovenop een mooie dekvloer, bijvoorbeeld parket, of een andere afdekking, zoals een groot karpet.

Daarnaast is de functie van de ruimte vaak bepalend voor de vloerafwerking: in keukens en gangen werden plavuizen, tegels of granito toegepast, in woonvertrekken vaak hout (planken, grenen delen, vuren ondervloer met parket of plankenvloer met karpet) en in kelders plavuizen. Bij de keuze van een vloer is als laatste ook de ouderdom van het pand van belang: als in een deftig 18de eeuws huis de gangvloer teniet is gegaan, zal men in het algemeen géén granito moeten toepassen maar eerder een marmeren vloer. En in een 19de eeuws arbeidershuisje kan geen gewapende betonvloer liggen.

Bij het toepassen van houten vloeren wordt de grootste schade in de regel aangericht door:

  • vocht (lekkende radiator);

  • warmte in combinatie met droogte (een bevochtiger biedt uitkomst);

  • insecten (bij te veel vocht in combinatie met warmte);

  • krassende voorwerpen (vervang de viltnopjes regelmatig).

Restauratietip 4:

Doen: Dakgoten

Controleer minstens twee keer per jaar de dakgoten. En controleer bij een flinke regenbui ook eens alle hoeken en gaten van de zolder. Maak dakgoten twee keer per jaar schoon, in het voor- en najaar. Als er bomen in de buurt staan, moet het vaker.

Bij slecht bereikbare dakgoten of dakgoten met een wat lage achteropstand (dat is de kant waar de dakgoot aan het dakvlak grenst en waar de gootbekleding minstens 3 cm hoger moet zijn dan aan de buitenkant) is het verstandig om een waarschuwingssysteem in te bouwen.
Dat klinkt wat zwaarwichtig, maar het is eenvoudig. De dakgoot ligt op afschot naar één of meer regenpijpen. Plaats in de dakgoot vlakbij de regenpijp: een spuwertje (een gesoldeerd pijpje bovenin de dakgoot), een verklikker (een kleine V-vormige inkeping in de kopse kant van de goot waar het water als eerste overheen gaat stromen) of plaats bovenin de regenpijp een vergaarbak met spuwer.
Als de regenpijp verstopt is zal het water door het spuwertje naar buiten gutsen en wordt de bewoner gewaarschuwd. Spuwers en verklikkers moeten dus op plaatsen zitten waar de bewoner het euvel ook kan zien, bijvoorbeeld aan de voorgevel of zelfs bij de voordeur!

Restauratietip 5:

Doen: kleur

Durf kleur toe te passen maar doe dat weloverwogen. Vaak zal dit om (een bescheiden) kleuronderzoek vragen. De wit- en grijskleurige afwerkingslagen van gevels, hele villa's en interieurs zijn vaak een door de mode ingegeven keuze uit de 20ste eeuw. Historische gebouwen uit de middeleeuwen tot en met de 19de eeuw werden echter vaak gekenmerkt door een uitbundiger kleurgebruik in zowel interieur als exterieur, dus (exterieur) op: ramen, kozijnen, deuren, kroonlijsten, waterlijsten en dergelijke en soms ook hele gevelvlakken als deze gepleisterd waren.

Eenvoudig kleuronderzoek bestaat uit het maken van een kleurtrapje, ook wel ‘stratigrafisch onderzoek' genoemd. Binnen een kleine strook worden met een scherp mesje (scalpel) vakjes verf van circa één á drie cm² weggekrabt, van jong naar oud, waarbij er steeds één extra laagje wordt weg gehaald. Daarmee worden de opeenvolgende afwerklagen blootgelegd. Het is vervolgens zaak om de kleurige afwerklagen in de juiste relatie tot de architectuur te beoordelen.

Let op! Als ramen en gevelhout helemaal kaal geschuurd lijken te zijn, zijn de historische kleuren vaak nog terug te vinden op onderdelen die niet snel slijten en op moeilijk bereikbare plekken, dus bijvoorbeeld op de kroonlijst hoog in de gevel of in de bovenhoeken van kozijnen of (in het interieur): achter de belegstukken van schuiframen. Dat waren de plekken waar de schilder lastiger bij kon komen en die vaak minder goed afgekrabd werden (in tegenstelling tot goed bereikbare plekken zoals onderdorpels van ramen).

Nog twee praktische tips in verband met verf:

Tip I: na het schilderwerk hebben verfblikken vaak een onleesbaar plakkertje/etiket. 
Bij het bewaren van halfvolle verfpotten met watervaste stift op de deksel of onderkant erop schrijven: kleurnummer, de ruimte waar de kleur is toegepast, datum/jaar van gebruik.

Tip II: pas op met Latex-verf (bevat plastic-achtige stoffen). Deze nooit aanbrengen op een kalkhoudende gestucte ondergrond waar kalkverf op zit (bijvoorbeeld op een historisch stucplafond!).
Ook geen verf op oliebasis aanbrengen over kalkverven : deze zuigen zich ín de kalkverf en als u de Latex of olieverf wilt verwijderen dan trekt u ook de kalkhoudende stuclaag of kalkhoudende verflaag mee. 

Een goede schilder kan zo zien of er Latexverf of olieverf is toegepast of niet. Prima verf voor kalkhoudende ondergronden is de veegvaste muurverf (op kalkbasis) die bovendien ook nog erg goedkoop is.

Restauratietip 6:

Doen: kleine ingrepen

Doen: kleine ingrepen pleeg je in het historisch minst kwetsbare materiaal. Dit wil zeggen het materiaal dat het gemakkelijkste is te vervangen en het minst waardevol is. Dus bijvoorbeeld:

  • Voor het bevestigen van een naamplaatje of huisnummerplaatje op de voorgevel boor je gaatjes in de voeg, niet in de baksteen. Hetzelfde geldt natuurlijk voor het bevestigen van elektra-leidingen voor straatlantaarns, het bevestigen van een regenpijp aan de gevel, et cetera.

  • Bij natuursteen geldt: één x gaatjes boren en vervolgens zou iedere volgende gebruiker díe gaatjes moeten hergebruiken.

  • Bij tegelwerk interieur geldt: bij een brede voeg boor je de gaatjes in de voeg. Bij een smalle voeg en weliswaar historische, maar niet zeldzame, tegels: midden in de tegel (dan beschadig je maar één i.p.v. twee tegels). En in figuratief tegelwerk: niet boren in een reeds beschadigde tegel.

Restauratietip 7:

Niet doen: ingrepen

Niet doen: ingrepen plegen die alleen voor de huidige gebruiker van belang zijn. Probeer te bedenken of de ingreep die u wilt doen van belang is voor het gebouw op de lange termijn of alleen voor het huidige gebruik. Over het algemeen zijn ingrepen en wijzigingen acceptabel als ze de huidige gebruiker en het huidige gebruik overstijgen, dus als ze functie-overstijgend zijn en bovendien de structuur van het monument respecteren. 

Daarom is het bijvoorbeeld wel acceptabel om een wc in een monument te maken (functieoverstijgend en meestal goed in de structuur inpasbaar), maar níet om een kamer-en-suite in een pand uit te breken om een grote zaal te krijgen. Ook met het aanbrengen van een extra trappenhuis of een lift in een historisch huis zal de structuur van het pand al snel geweld worden aangedaan. 

Als er toch een ingreep van tijdelijke aard gepleegd moet worden, probeer deze dan reversibel te maken: de ingreep moet weer eenvoudig kunnen worden verwijderd zonder de monumentale waarden aan te tasten. 
Zo kan bijvoorbeeld een badkamer op een zolderverdieping worden aangebracht als een ‘los doosje' binnen de historische structuur.

Restauratietip 8:

Doen: monumentale waarden

Doen: zorg dat de monumentale waarde zichzelf als het ware ‘beschermt'. De monumentale kwaliteiten van een gebouw zouden zó duidelijk moeten zijn dat niemand het in zijn hoofd zal halen om die kwaliteiten aan te tasten. Dat lijkt simpel voor imposante monumentwaarden zoals stijlkamers met goudleerbehang of een 17de-eeuwse balklaag met versierde sleutelstukken, maar het geldt ook voor kleine of schijnbaar ondergeschikte monumentwaarden zoals het restant van een bedstee of een vroeg 20ste eeuwse paneeldeur met origineel hang- en sluitwerk.

Zorg dat de monumentale onderdelen in goede staat worden gebracht: een rampzalig uitziend historisch stucplafond beschermt zichzelf natuurlijk minder goed tegen een onwetende eigenaar of sloopgrage aannemer, dan een gerestaureerd plafond.

Ook bij minder evidente monumentale waarden geldt: als ze zichtbaar en gerestaureerd zijn, kunnen ze zichzelf beschermen voor de toekomst. 
Bijvoorbeeld in een Overijsselse boerderij, waar in kast restanten van een bedstede werden gevonden. Na demontage van de inbouwkast kwam het hele decoratieve tegelwerk tevoorschijn en de bouwsporen (o.a. de ‘moet' in het muurwerk) waar de beddenplank had gezeten. 

Door terugplaatsing van de bedsteewand op de juiste plek, werd de volledige omvang van de bedstede met toegang vanuit de woonkamer, weer in zijn oorspronkelijke structuur en afwerking hersteld.

Restauratietip 9:

Niet-doen: direct beginnen

Neem de tijd. Architectonisch en historische waardevolle huizen zijn gebouwen met een bijzondere bouw-, gebruiks- en/of bewonersgeschiedenis. Ze kenmerken zich door een opmerkelijk ontwerp, goed doordacht materiaalgebruik of speciale interieurs en details. Ga met uw verbouwing niet over één nacht ijs, maar neem de tijd. 

Uw monument zit niet te wachten op de snelste restauratie of verbouwing, maar op de meest duurzame. Probeer uw pand goed in de vingers te krijgen: doe onderzoek in het bouwarchief van de gemeente, in het archief van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (zij hebben ook veel informatie over niet-rijksmonumenten) en doe ook onderzoek in het pand zelf. 

Meerwerk is altijd duurder:
Er zijn monumenteigenaren die elkaar aanraden om eerst een tijd in het pand te gaan wonen. Daardoor leer je het pand goed kennen en worden de impulsieve ideeën van de goed doordachte gescheiden. 
Goed onderzoek en een periode voor reflectie op het plan verdienen zich terug, omdat men daardoor voor minder verrassingen komt te staan (zowel vondsten als bouwkundige gebreken) en daardoor ook minder speelbal van de aannemer wordt; meerwerk is immers altijd duurder dan gepland werk dat met een aanneemsom is bezegeld. 

Terugverdienen:
Huur een goede adviseur in, zoals een restauratiearchitect, een bouwhistoricus of een kleuronderzoeker. Veel mensen willen liever het geld direct uitgeven aan iets tastbaars (de verbouwing) dan aan een adviseur. 
Toch verdient ook een goede adviseur zichzelf terug omdat hij ervaren is in het doen van onderzoek, de voorbereiding en uitvoering van restauraties en verbouwingen. 

Herstellen:
Als laatste dient opgemerkt te worden dat je bij het restaureren of verbouwen van een monument bijna nooit alles van tevoren kunt weten. 
Het is dan ook zeker geen schande, maar juist verstandig, om tijdens het proces het plan bij te stellen naar aanleiding van een vondst of het bekende voortschrijdend inzicht. 

Alles, nou ja bijna alles, is geoorloofd als het de monumentwaarde ten goede komt!

Restauratietip 10:

Niet doen: kruiskopschroeven

Gebruik geen kruiskopschroeven maar platkopschroeven. Het klinkt misschien overdreven, maar in de bouw kun je je een leven zonder kruiskopschroef nauwelijks meer voorstellen. Iedereen die wel eens een gipsplaat heeft bevestigd weet hoe handig ze zijn. Toch is het een relatief jonge uitvinding.

De kruiskopschroef is begin jaren dertig bedacht door de Amerikaan Joh n P. Thompson. Het lukte deze Thompson niet om fabrikanten te vinden die de schroef in productie wilden nemen.
De Amerikaan Henry F. Phillips (1890-195) kocht het idee van Thompson, verbeterde het concept en in 1936 werd de kruiskopschroef ("the Phillipshead") door hem gepatenteerd.

Vanaf 1937 werd de schroef al toegepast in de auto-industrie (General Motors). Ondanks de immense populariteit van de kruiskopschroef vanaf die tijd, is het dus eigenlijk een wezensvreemd detail in historische gebouwen. 
Bij restauratie van historische onderdelen is het dus beter om de oude vertrouwde koperen of messing platkopschroef te gebruiken. 
Bijvoorbeeld: de belegstukken van schuiframen (de latten naast de schuiframen waar de contragewichten van het raam achter zitten) moeten dus worden vastgezet met grote platkopschroeven en niet met kruiskopschroeven.