Icon search Icon Facebook Icon Instagram Icon Twitter Icon Play ANBI icon-checkbox Vriendenloterij Bijzondere-locaties Bijzondere-locaties Monument-en-Bed Monument-en-Bed Museumhuizen icon-huren-nav Museumhuizen Hendrickdekeyser Hendrickdekeyser icon-maps icon-left icon-right icon-close icon-phone-call icon-email icon-kamers icon-lijst icon-perceeloppervlak icon-plattegrond icon-woonoppervlak icon-checkmark icon-buitenruimte icon-cart icon-remove icon-quote icon-calendar icon-guests
nieuws
3 november 2022

Vijf dames van het Teylers Hofje

De levens van vijf hofjesbewoonsters aan de hand van boedelinventarissen en testamenten

Drie jaar geleden werd Hendrick de Keyser Monumenten eigenaar van het spectaculaire Teylers Hofje aan de Koudenhorn in Haarlem. Met deze aanwinst behoort de vereniging tot de grootste hofjesbezitters van Nederland, met elf hofjes uit maar liefst vier eeuwen, verspreid over acht steden in het land. Waarvan het Teylers Hofje zonder meer een van de meest monumentale voorbeelden is.

Het tussen 1785 en 1787 naar ontwerp van architect Leendert Viervant gebouwde hofje bood aanvankelijk plaats aan 24 oudere dames. Zij konden hier gratis wonen en werden met ‘preuven’ in hun levensonderhoud gesteund door de Teylers Stichting. Deze stichting werd opgericht uit de nalatenschap van de steenrijke zijdekoopman en geldhandelaar Pieter Teyler van der Hulst, die in 1780 was overleden. De stichting, bestaande uit een directie van vrienden van Teyler, beheerde zijn nalatenschap en stichtte onder andere het Teylers Museum en het Teylers Hofje.

Het Teylers Hofje was een voortzetting van een ouder hofje op een andere plek in de stad, en werd nieuw opgetrokken op de plaats van een oude bierbrouwerij. Kosten noch moeite werden gespaard om het geheel een luxueuze uitstraling te geven. Met name de monumentale poortgebouw en de bijzonder goed bewaard gebleven regentenkamer worden gerekend tot de belangrijkste voorbeelden van de neoclassicistische architectuur in Nederland. Ook vlak na de bouw was men zich er al van bewust dat het een bijzonder complex was. Het ging om een ‘(…) Hofje, waarvan, zoo verre wij weten, in ons gansche Vaderland, waarschijnlijk geen wedergade is’ noteerde de kroniekschrijver Cornelis de Koning slechts twintig jaar na de bouw in het Tafereel der Stad Haarlem (1807).

Hoewel we veel weten over de bouw- en bestuursgeschiedenis van Nederlandse hofjes, weten we meestal maar heel weinig over de bewoners van de hofjes zelf. Afgezien van voorschriften van wie er precies in de hofjes mochten wonen en reglementen over hóe zij daar moesten wonen, blijft persoonlijke informatie vaak in nevelen gehuld. Dat betekent echter niet dat de bewoners van hofjes geen sporen hebben achtergelaten. De informatie is slechts ‘verstopt’ in historische brondocumenten.

Nu er steeds meer software beschikbaar komt die ons kan helpen met het doorzoeken en woord voor woord lezen van gedigitaliseerde bronnen is onderzoek denkbaar op een schaal die voorheen onmogelijk was. Zo heeft het Noord-Hollands Archief sinds enige tijd een Artificial Intelligence-applicatie die in staat is historische handschriften te lezen. Voor het Teylers Hofje leverde dat een schat aan informatie op, waaronder persoonlijke gegevens over bewoners!

Een snelle zoektocht bracht boedelinventarissen (beschrijvingen van het bezit van een persoon, opgemaakt na diens overlijden) tevoorschijn van maar liefst vijf bewoonsters van het hofje: de dames Katharina, Maria, Trijntje, een tweede Maria, en Antje. Gezamenlijk geven zij ons informatie over bijna een eeuw bewoning van het Teylers Hofje. De oudste boedel dateert uit 1826, de jongste uit 1901. Aan de hand van deze beschrijvingen, aangevuld met informatie uit akten, testamenten en krantenberichten, kunnen we een beeld schetsen van vijf dames, hun levens en hun nalatenschap.

Handtekening van Katharina Bonte uit een akte
Handtekening van Katharina Bonte uit een akte

Katharina Bonte

De oudste bewoonster, van wie ook de meest uitgebreide boedelbeschrijving bewaard is gebleven, is Katharina Bonte. Katharina werd in 1747 geboren in Haarlem en woonde hier waarschijnlijk haar hele leven. Er is maar weinig over haar bekend, behalve dat ze doopsgezind was. Ze had een zus die Anna heette en ook in Haarlem woonde, die was getrouwd en een aantal kinderen had. Katharina maakte een testament dat zij verschillende keren liet bijwerken, onder andere na het overlijden van haar zus. Haar niet onaanzienlijke nalatenschap zou vervolgens onder haar neefjes en nichtjes worden verdeeld. Met name met neef Ferdinand, die binnenvader in het Gasthuis in Purmerend was, lijkt een goede band te zijn geweest. Veel van haar nichtjes waren getrouwd met mannen die in de tabaksindustrie werkzaam waren.

Katharina woonde op het Teylers Hofje in huisje nummer 10 en overleed hier in 1826, op bijna tachtigjarige leeftijd. In de krant plaatste neef Ferdinand een overlijdensbericht, waarin wordt vermeld dat Katharina na een ‘langzame toegenome verzwakking’ op zaterdagochtend 28 oktober was overleden. Haar overlijden werd bij de burgerlijke stand aangegeven door Pieter Bodisco, een zeer welgestelde Haarlemse garenfabrikant. Misschien was Katharina bij hem werkzaam geweest als dienstbode? Hij lijkt in ieder geval een rol in haar leven te hebben gespeeld en komt als enig niet-familielid in het testament van Katharina voor.

Ook uit de boedelinventaris van Katharina kan worden opgemaakt dat zij niet geheel onbemiddeld was. Ze bezat een tamelijk grote hoeveelheid luxe kleding, waaronder veel zijden en satijnen japonnen. Geheel naar de vroeg-negentiende-eeuwse mode komen we hier uitgesproken kleuren tegen, als korenblauw, heldergroen, paars en lila. Ondanks dat de woningen op het Teylers Hofje over een bedstede in het woonvertrek beschikten, wekt de boedelinventaris de suggestie dat Katharina op het daarboven gelegen zoldervertrekje sliep. Dit vertrek was ingericht als slaapkamer, met een ladekast, kledingkast en een groot bed met wollen en katoenen dekens. Aan de muur hingen enkele prentjes en op een tafel lagen verschillende religieuze boeken, waaronder een luxe grote uitgave van de bijbel en de verzamelde werken van de doopsgezinde predikant Menno Simons. 

Het woonvertrek lijkt een groene kleurstelling te hebben gehad. Voor de ramen hingen geruite gordijntjes, er stond een groen geschilderde tafel, zes stoelen met groene zittingen en voor de bedstede hingen groene gordijnen. Verder valt op dat het kleine vertrek bomvol moet hebben gestaan. In de boedel worden verschillende hoekbuffetten genoemd, maar ook een eikenhouten kabinet, een ladetafel en een hangoortafel. Aan de wanden hingen verschillende prenten, schilderijtjes en een spiegel in een bruine lijst. Katharina bezat een grote collectie porselein en Engels en Delfts aardewerk, en ook enig zilver. Haar gehele nalatenschap was iets meer dan 1200 gulden waard.

(De tekst gaat verder na de afbeeldingen)
Opregte Haarlemse Courant
Rouwadvertentie van Katharina Bonte uit de 'Opregte Haarlemsche Courant' van 2 november 1826
Handtekening van Maria Geertruida Moerbeek uit een akte
Handtekening van Maria Geertruida Moerbeek uit een akte

Maria Geertruida Moerbeek

Maria Moerbeek werd op 17 maart 1802 in Haarlem geboren. Hoewel haar boedelbeschrijving minder uitgebreid is dan die van Katharina, is wel iets meer over haar leven bekend. Ze kwam uit een doopsgezind milieu en is als zodoende terug te vinden in de lidmaatschapsboeken van de Doopsgezinde Kerk. Hieruit blijkt dat ze gedurende haar leven veel is verhuisd. Ze woonde achtereenvolgens in Rotterdam, Amsterdam, Leiden en Arnhem en werkte vermoedelijk als dienstbode. Na verschillende verhuizingen was Maria waarschijnlijk voor langere tijd in dienst bij de familie van Johannes Bartholomeus Snellen, in het huis ‘Akkeroord’, net buiten Gouda. Dit huis stond op een omvangrijk landgoed, waar veel vee werd gehouden. Johannes Bartholomeus Snellen schreef een destijds bekend boek over de bestrijding van runderpest.

Vermoedelijk ging Maria na haar pensionering terug naar haar geboortestad Haarlem. Op 29 maart 1856 betrok zij huisje nummer 16 in het Teylers Hofje. Uit de tijd dat Maria hier woonde, is een bevolkingsregister bewaard gebleven waardoor we een beeld krijgen van de toenmalige bewoonsters. Vijf heetten Maria. De inwoonsters waren op één na allemaal doopsgezind of Nederlands Hervormd. Maria Moerbeek zou iets meer dan tien jaar in het Teylers Hofje wonen. Ze overleed op 8 oktober 1867, op vijfenzestigjarige leeftijd. In de krant verscheen een kort berichtje en enkele dagen later een tweede met een dankwoord namens de familie voor alle ontvangen steunbetuigingen. Johannes Bartholomeus Snellen werd aangesteld als executeur testamentair. Maria liet haar hele inboedel na aan haar ook in Haarlem woonachtige zus Debora. Een broer en andere zus van Maria waren reeds overleden.

De boedelbeschrijving die werd opgesteld na het overlijden van Maria wekt de indruk dat het huisje wat spartaanser was ingericht dan dat van Katharina. Het geheel was ook aanzienlijk minder waard; de boedel van Maria werd getaxeerd op net iets meer dan 200 gulden. Op de zolder van haar hofjeswoning stonden enkel wat koffers, manden en, iets opmerkelijker, een vogelkooi. Maria sliep dus vermoedelijk wel in de bedstede beneden. In de woonkamer stond een vierkante tafel met zes stoelen, een ladekast en een ladetafeltje. Bij de schouw hing een spiegel in een vergulde lijst en aan de wanden zes prenten achter glas. Helaas wordt in de boedel geen melding gemaakt van een kleurstelling, maar voor de bedstede hingen net als bij Katharina groene gordijnen. Maria had een aantal gouden en zilveren juwelen, én een setje zilveren theelepels.

(De tekst gaat verder na de afbeeldingen)
Handtekening van Trijntje Sipkes uit een akte
Handtekening van Trijntje Sipkes uit een akte

Trijntje Sipkes

Van slechts een paar jaar later dateert de boedelbeschrijving van Trijntje Sipkes. Trijntje werd in 1818 geboren in Amsterdam als kind van een eilander echtpaar. Haar moeder werd geboren op Texel, haar vader in Nes op Ameland. Beiden waren doopsgezind. Trijntje groeide op in een huisje aan de Overtoomschevaart (tegenwoordig de Overtoom), net buiten de stadspoorten van Amsterdam. Haar vader, die werkzaam was als schipper, was vaak van huis. Toen Trijntje slechts tien jaar oud was, overleed hij plotseling op Ameland, slechts 38 jaar oud. Trijntje en haar moeder bleven lange tijd in Amsterdam en vertrokken in 1852 naar Haarlem, waar ze in een huis aan de Grote Houtstraat gingen wonen.

Het lijkt aannemelijk dat Trijntje als dienstbode werkte, in één akte wordt zij aangeduid als naaister. Ze werkte waarschijnlijk langere tijd voor het gezin van de banketbakker Gerardus Johannes Droste. Deze was grondlegger van wat later de firma ‘Droste’s Cacao en Chocolade’ zou worden, producent van de beroemde Droste-pastilles. Vermoedelijk kwam Trijntje na het overlijden van haar moeder in 1867 in het Teylers Hofje te wonen. Of zij Maria Moerbeek nog heeft gekend, die slechts enkele maanden na haar moeder overleed, is niet bekend. Vermoedelijk was Trijntje, toen slechts 49, nog werkzaam op het moment dat ze het hofje betrad.

Trijntje overleed op 7 maart 1871, op 52-jarige leeftijd. De heer Droste werd samen met een familielid aangesteld als executeur testamentair. Uit de destijds opgestelde boedelbeschrijving en een iets ouder testament blijkt dat Trijntje haar nalatenschap verdeelde over een groot aantal familieleden, waarvan een deel in Haarlem, een deel in Amsterdam, maar vooral een groot gedeelte op Ameland woonde. Saillant detail uit haar testament is dat Trijntje blijkbaar bemiddeld genoeg was om zelf ook over een dienstmeisje te beschikken. Het meisje in kwestie, Maria Schwartz, kreeg vijftig gulden uit de nalatenschap.

In het reglement van het Teylers Hofje was opgenomen dat de nabestaanden slechts veertien dagen na de begrafenis van een bewoonster haar huisje in het hofje leeg moesten opleveren. Blijkbaar was de notaris er niet snel aan toegekomen om de boedel van Trijntje te inventariseren en was deze in de tussentijd overgebracht naar het huis van de heer Droste. Als gevolg daarvan kunnen we slechts in beperkte mate een beeld schetsen van het huis van Trijntje. Vermoedelijk stonden in haar woonkamer een ladekast, een theetafel, en een tafel met schuifbladen en zes stoelen. Over kleurstellingen spreekt de boedel niet. Trijntje bezat enkele kostbare sieraden, waaronder een ketting van granaat, een ketting met een gouden slot en een paar zilveren juwelen. Haar inboedel werd getaxeerd op iets meer dan 250 gulden, maar Trijntje bezat daarnaast ook een aantal kostbare staatsobligaties, waaronder drie ten laste van het Keizerrijk Oostenrijk en één zeer forse obligatie ten laste van de Verenigde Staten van Amerika, ter waarde van duizend dollar.

(De tekst gaat verder na de afbeeldingen)
Opregte Haarlemsche Courant
Rouwadvertentie van Trijntje Sipkes uit de 'Opregte Haarlemsche Courant' van 14 maart 1871
Handtekening van Maria Christina Mol uit een akte

Maria Christina Mol

Ruim een halve eeuw nadat Katharina Bonte in huisje nummer 10 op het Teylers Hofje woonde, werd dezelfde woning bewoond door Maria Christina Mol. Maria werd in 1818 geboren in een huis aan de Gierstraat in Haarlem, als dochter van Christiaan Mol en Alida van Velzen. Haar vader was werkzaam als ‘commies ter secretarie’, een administratieve functie op het stadhuis. Het gezin was rooms-katholiek. Zij was daarmee een uitzondering onder de bewoonsters van Teylers Hofje. Maria had een aantal broers en zussen. Haar vader bekleedde gedurende zijn leven verschillende ambtelijke functies en klom op tot griffier bij het kantongerecht. De welvaart van het gezin nam gestaag toe. Na hun woning in de Gierstraat betrokken zij een huis in de Koningstraat en later een huis aan het Spaarne. De familie beschikte over een inwonende dienstbode.

De families van Maria’s ouders waren aan elkaar verwant. In verschillende takken waren zij niet onbemiddeld, blijkt uit hun beroepen en uit verschillende nalatenschappen die onder neefjes en nichtjes werden verdeeld. Zo kreeg Maria samen met haar twee zussen ooit een fors geldbedrag en een collectie kleding van een overleden tante. Later ontving ze ook de nalatenschap van haar broer, die als deurwaarder bij de rechtbank in Haarlem had gewerkt en tijdens een reis in Brussel was overleden. In tegenstelling tot de andere dames van het Teylers Hofje is niet bekend wanneer Maria hier kwam wonen, en ook niet wat voor beroep zij wellicht heeft uitgeoefend. Gezien de welvaart van haar familie, heeft zij mogelijk nooit gewerkt.

Op 7 februari 1897 overleed Maria, op tachtigjarige leeftijd. Haar totale nalatenschap betrof bijna negenduizend gulden. De executeurs van haar testament waren een zwager en een man die vermoedelijk een aangetrouwd familielid was. Zij lieten een overlijdensadvertentie in de krant plaatsen en enkele dagen later publiceerde haar enige nog in leven zijnde zus een dankbericht voor alle steunbetuigingen. De boedel van Maria was na haar overlijden overgebracht naar de woning van haar zus in de Grote Houtstraat, die ook als enige erfgename stond geregistreerd. Uit haar boedelbeschrijving blijkt wel een redelijk ‘chique’ inrichting. Zo bezat ze een mahoniehouten bureau, een canapé, ‘Weense’ stoelen, geschilderde portretten in vergulde lijsten en gouden en zilveren sierraden. In de inventarislijst wordt ook een dominospel genoemd. Maria bezat enkele Oostenrijkse staatsobligaties en een grafstede in het rooms-katholieke deel van de begraafplaats van Haarlem.

(De tekst gaat verder na de afbeeldingen)
Handtekening van Antje de Graaf uit een akte
Handtekening van Antje de Graaf uit een akte

Antje de Graaff

Antje de Graaff is de enige van de vijf dames van wie bekend is dat zij getrouwd is geweest. Volgens haar overlijdensakte was ze dat zelfs twee keer. Antje werd in 1828 geboren in Bloemendaal, waar haar vader predikant was van de Nederlands Hervormde gemeente. Ze trouwde, slechts achttien jaar oud, in haar geboorteplaats met de fabrikant Willem Wolters. Antje en Willem woonden in Leiden, waar hij directeur werd van de Nederlandse Grofsmederij. Deze zeer succesvolle onderneming maakte vooral kettingen en ankers voor de scheepsbouw en heeft lang bestaan.

In de tijd dat Antje met Willem getrouwd was, is er een schilderij van haar gemaakt. Zittend voor een schilderij van de onderneming van haar man, poseert ze met een hondje. Het echtpaar woonde in chique huizen, eerst aan de Hogewoerd, later aan de Oude Singel. Ze hadden verschillende dienstboden. Samen kregen ze vier kinderen van wie er twee jong stierven.

Nadat Willem in 1861 op slechts 49-jarige leeftijd overleed verhuisde Antje met haar nog jonge zoontjes naar Haarlem, waar ze een huis aan de Damstraat betrok. Eén van haar zoons moet in deze periode zijn overleden, hij komt later niet meer in akten voor. In 1866 trouwde Antje met de apotheker Johannes Henricus Roozeboom, met wie ze in een huis aan de Anegang ging wonen. Hij nam de voogdij van haar minderjarige zoon op zich, die ook zijn achternaam aannam. Samen kregen Johannes en Antje nog twee zoons. Het gezin was welgesteld en verhuisde al snel naar een chique nieuwe woning aan het Ripperdapark. Ook Johannes stierf echter jong, in 1871, waarna Antje wederom met minderjarige kinderen alleenstaand was.

Om in haar levensonderhoud te voorzien werd Antje volgens de adresboeken ‘depôthoudster van N.-Brab. linnens en tafelgoed’ en was ze genoodzaakt naar een minder voorname woning in de Kleine Houtstraat te verhuizen. Vermoedelijk is zij vrij snel nadat haar zoons de volwassen leeftijd hadden bereikt naar het Teylers Hofje verhuisd. Ze woonde hier in ieder geval vanaf 1887 in huisje nummer 23.

Op 10 januari 1901 overleed Antje op 72-jarige leeftijd. De twee zoons uit haar laatste huwelijk werden aangesteld als executeurs testamentair. De boedelbeschrijving van Antje is niet uitgesplitst per vertrek, maar het wordt uit de beschrijving duidelijk dat haar kleine hofjeswoning tjokvol moet hebben gestaan. In de woning stonden dure mahoniehouten meubelen, waaronder maar liefst twaalf stoelen, een canapé, twee fauteuils, een boekenkast, een penantkast, een speeltafeltje, een gewone tafel, een kleine tafel, een hoekkast en een kamerscherm. Aan de muren hingen zes schilderijen. Haar totale nalatenschap was ongeveer 7500 gulden waard en bestond naast haar inboedel uit een aantal staatsobligaties. Het geheel werd evenredig onder haar kinderen verdeeld.

(De tekst gaat verder na de afbeeldingen)

Leven op stand in een hofje

Met de boedelinventarissen en testamenten van Katharina, Maria, Trijntje, Maria en Antje, kunnen we een beeld schetsen van hoe de bewoonsters van het Teylers Hofje in de negentiende eeuw leefden. Uit hun nalatenschappen blijkt dat zij zeker niet tot de meest armlastigen van de samenleving hebben behoord. Gezien de relatief omvangrijke boedels, het bezit van zilver en juwelen en in sommige gevallen ook nog aanzienlijke contanten en obligaties, waren zij dames van enige ‘stand’. Gecombineerd met de royale preuves die de bewoonsters van het Teylers Hofje ontvingen, leefden zij toch comfortabel. Helaas is van de meeste in dit artikel besproken bewoonsters geen portret bekend, slechts de opgenomen handtekeningen en overlijdensberichten resteren. Van enkele andere dames die gedurende de twintigste eeuw in het hofje hebben gewoond is dat wel. Ter illustratie zijn deze foto’s hier opgenomen.